Voorbeelden van de opgaven per groep
Woordenschat 3.0 bevat verschillende soorten opgaven. Zo zijn er opgaven met betekenis en betekenisrelaties, maar ook opgaven met en zonder context. Voor groep 3 zijn er alleen toetsvragen met context. Deze worden voorgelezen en zijn voorzien van tekeningen of foto’s. Vanaf groep 4 zijn er zowel opgaven met als zonder context. Voor leerlingen in groep 4 zijn deze voorzien van foto’s en voorgelezen tekst. Vanaf groep 5 bevatten de opgaven alleen tekst.
Groep 3
Inges moeder maakt een maaltijd.
Welk plaatje past het best bij een maaltijd?
Groep 4
Gina pakt een tube met verf.
Op welk plaatje zie je een tube?
Groep 5
Welk woord moet op de streep staan?
De meester van groep 7 is ziek.
Daarom komt er een andere meester ____.
A bijvallen
B invallen
C opvallen
Wat past het best bij bloei?
A dier
B huis
C plant
Groep 6
In het opstel beschrijft Sanne haar eenzaamheid. Wat is eenzaamheid?
A je alleen voelen
B je bijzonder voelen
C je verlegen voelen
Wat is alternatief?
A anders dan normaal
B beter dan gemiddeld
C later dan gedacht
Groep 7
Wat is iemand imponeren?
A contact met iemand maken
B indruk op iemand maken
C opmerkingen over iemand maken
Welk woord moet op de streep staan?
Julia is de afspraak om Tom te helpen niet nagekomen. Zij heeft het laten ____.
A afgeven
B afweten
C afzakken
Groep 8
Wat past het best bij focus?
A concentreren
C uitnodigen
B verdubbelen
Jolien gedraagt zich nogal zelfvoldaan.
Wat is zelfvoldaan?
A vastberaden
B verwaand
C volwassen